In de boekenkast van een bevriende familie stuitte ik op een oud exemplaar van Van de koele meren des doods van Frederik van Eeden. Ik sloeg het open en las:
De geschiedenis van een vrouw. Hoe zij zocht de koele meren des Doods, waar verlossing is, en hoe zij die vond.
Haar naam heet ik Hedwig Marga de Fontayne. Een Hollandse vrouw, maar met bloed in zich van uitheemse voorouders.
Mijn nieuwsgierigheid was gewekt. Waarom zocht deze vrouw de dood en hoe vond ze die? Ik besloot het boek een kans te geven. Tijdens de eerste hittegolf van 2006 zocht en vond ik geestelijke verkoeling bij deze roman uit het jaar 1900 .
Van Eeden schrijft in lange, gewichtige volzinnen. Dit ligt niet alleen aan het tijdperk waarin hij schreef. Zijn stijl oogt namelijk veel ouderwetser dan die van Multatuli, die meer dan een generatie eerder geboren werd. Persoonlijk vind ik van Eeden niet onprettig lezen – hedendaagse lezer die ik ben, afgestompt door modieus staccato-proza. Bij deze schrijver krijg je tenminste nog de gelegenheid om tijdens het lezen een ademhaling af te maken, ongehinderd door punten of gedachtestreepjes. Het ritme van de zinnen werkt kalmerend, bijna hypnotiserend, je valt er soms heerlijk bij in slaap…
De schrijver is doodernstig, nogal pretentieus en kent geen enkele ironie. Ach, en wat is daar eigenlijk mis mee? Zijn personages verdienen het om serieus genomen te worden en hij probeert hun leven zo goed mogelijk te doorgronden. Humor acht hij daarbij niet nodig. Toch schoot ik tijdens het lezen vaak in de lach. Die lach begon dan met een soort naar adem happen, meestal als ik een extra lange zin las, met trefzekere ontknoping.
Het verhaal dan nu. Over de jeugd van de hoofdpersoon Hedwig lezen we:
En als kind nog, zij zal negen jaar oud geweest zijn, begon reeds de beklemming van iets geweldigs en ontzettends, zwaar en droef, dat niet weg wou, en dat zij toch stellig zag. Het was in allerlei plaatsen, bij allerlei bezigheden en hechtte zich als een kwade geur aan allerlei dingen.
Is Hedwig dan een tobberig bleekneusje? Zeker niet:
Toch was zij in genen dele een droefgeestig kind, maar spraakzaam en meestal blijde, geneigd tot bezigheid, schrander en onuitputtelijk in ’t vinden van middelen tot spel en vermaak, zelden vermoeid, en niet meer dan anderen stuurs of balorig.
Een gezond Hollands kind dus, met wel wat ‘kleine storingen en verwarringen’ in haar zielsleven. Zij groeit op tot een prachtige jonge vrouw. En niets menselijks is haar vreemd:
Zij had uren en dagen van verslapping, dikwijls, schoon niet altijd samengaande met de tijdmatige veranderingen haars lichaams. […] Dan had zij behoefte aan zoete snoeperij, ook vaak aan een weinigje wijn. […] Bemoeielijkend werkte de ongewone levendigheid harer zienlijke verbeelding. Zij zag, in haar overspannen nachten, lieve gebeurtenissen die zij zou willen doorleven, kleurrijk en in allerfijnste bijzonderheden vóór zich. En deze tonelen, die zij niet vergat, kregen de kracht van voornemens.
Een zinnelijke vrouw met stemmingswisselingen, dat kan bijna niet goed gaan… Een reeks noodlottige gebeurtenissen slaat Hedwig uit het lood. In haar liefdesrelaties faalt ze, ondanks haar goede bedoelingen. De eerste vriendschap met een jongeman, Johan, loopt uit op een tragedie. Hij is een kunstenaar in wording, een jongen die haar de liefde bekent
..met de kleurige juistheid en het verrassend onmiddellijke, in schijnbare onbeholpenheid en verwarring, dat den kunstenaar eigen is, die het verstaat zijn gevoel zonder omweg te laten verzinnelijken.
Bravo. Van zo’n zin leer ik meer dan van een hele cursus creatief schrijven.
Hedwig is ontroerd maar niet verliefd en kan zich er pas toe zetten om de vriendschap te verbreken als het te laat is.
Dan verschijnt Gerard ten tonele, een student in de rechten met de meest zuivere hoofse idealen. Een door en door goed man, die echter een smet op zijn blazoen heeft… De schrijver legt het ons in bedekte termen uit:
Gerard was niet, zoals Hedwig, jong moederloos geworden, maar een slechte zede uit dezen tijd had zijn moeder haar zorg doen overlaten aan kindermeiden en juffrouwen, veelal onverschillig en van geringe beschaving. Een dezer, wulps en roekeloos, had den jongen op achtjarige leeftijd het kwaad der knapen geleerd, en hij had dit zonder arg blijven bedrijven tot bijna volgroeid.
Het is ons 21e-eeuwers niet helemaal duidelijk wat het kwaad der knapen precies behelst, maar we hebben onze vermoedens. Hoe dan ook ligt hier de bron van Gerards lijden, de oorzaak ervan dat hij ‘vroegtijdig en blijvend geschaad’ is. Maar hij is wilskrachtig: ‘hij verwon zijn fout, met de eerste inspanning, zonder wederinstorting’ en is vanaf dat moment een ‘rein man’.
Hedwig en Gerard zien in elkaar een broeder- en zusterziel en gaan dan ook trouwen. Ze begrijpen niet dat ze in wezen onverenigbaar zijn. Van Eeden analyseert het probleem:
‘Op deze wijze nu was bij Gerard, door dezelfde oorzaak, het ziels-evenwicht juist naar den anderen kant verstoord als bij Hedwig. Bij haar was een deel van haar zielswezen door prikkeling overmatig toegenomen, zodat het haar veel te veel vervulde en te belangrijk scheen, bij hem was hetzelfde door plotselinge, heftige terugwerking verkleind en verkommerd, en ver onder natuurlijke verhouding achter-gebleven.’
Inderdaad wordt het huwelijk een mislukking, want ‘van een mysterie openbaarde zich niets’. Met andere woorden, er was ‘de afwezigheid van elke zinnelijke vreugde in hun verkeer’. De echtelieden schikken zich in de situatie en vinden een manier om met elkaar te leven, in toewijding en met respect, maar in wezen onvervuld. Hedwig maakt dan kennis met de tien jaar oudere pianist en bohémien Ritsaart. In een duizelingwekkende vaart ‘verlieven zij zich’. Voor Hedwig is hij
een man die het leven kende in al zijn volheid en schittering, kunstenaar net zo goed als Johan, heerser over haar schoonste zielsaandoeningen, door zijn muzikaal vermogen, tegelijk voornaam en onderscheiden, en lichamelijk aantrekkelijk zoals zij er nog geen ontmoet had.
Uiteraard kan deze verliefdheid niet naast Hedwigs huwelijk blijven bestaan. Maar de twee beheersen zich zo lang mogelijk: ‘De worsteling vóór den volslagen val duurde een jaar.’ Na de val vertrekt Hedwig met Ritsaart. Maar ook deze nieuwe, ‘niet-geijkte’ verbintenis, die in andere omstandigheden een geslaagde had kunnen zijn, is gedoemd te stranden. Na een gelukkige eerste periode ontstaan er wrijvingen. Van Eeden legt de vinger op de gevoelige plek:
Zodat hij steeds met haar in ’t blinde tastte, niet wetend wanneer hij een vlaag van dodelijke koelheid en stugheid, of wel een plotseling herbloeien van de teerste en geurigste bloemen harer passie wachten kon. Den sleutel die op den schrijn van haar tresoren paste had hij niet, zijn luk-raak beproeven was te vergeefs en hij gewende zich met onverschilligheid de onberekenbare wisseling van haar teer en ijlwielend gemoed af te wachten, tóch nooit de uitwerking van harde of vriendelijke woorden stellig voorziend. Dit deed haar mening, dat hij wreed en ongevoelig was, toenemen, evenals de zijne dat vrouwen geen redelijkheid of standvastigheid kennen.
Er is kennelijk weinig veranderd in honderd jaar.
Het is duidelijk dat Hedwig hard op weg is om een ‘gevallen vrouw’ te worden. Inderdaad zinkt zij diep. Hier houd ik op, omdat ik het boek niet helemaal wil samenvatten. Maar ik zeg nog dat zij, zoals de eerste zin van het boek aankondigt, verlossing vindt, en dat deze al vóór de dood komt. (Overigens gaat het boek slechts deels over doodsverlangen. Waarschijnlijk vond de schrijver Van de koele meren… gewoon een stoere titel. Gelijk heeft hij).
Nee, geen vrolijke geschiedenis, maar ook geen inktzwarte tragedie. Het is de levensgeschiedenis van een vrouw die wat meer pech heeft gehad dan de meesten van ons. En niet, zoals Van Eeden enkele van zijn critici terechtwijst, ‘de zielkundige studie van een min of meer pathologisch geval’ […] Dat de hoofdpersoon een ‘ziekelijk’ wezen zou zijn, van aard en aanleg, ontkent hij. Wel is zij, door uiterst fijne en edele bewerktuiging, veel meer aan schadelijke invloeden blootgesteld, dan de grovere, gemiddelde mens.
’ Een fijne en edele bewerktuiging, je zult er maar mee geboren worden. Rust zacht, lieve Hedwig.
Tot slot enkele mooie Oud-Hollandse woorden die ik tegenkwam:
Deemoed
Eigenliefde
Zielsaanraking
En de grappigste:
Bijvalsgedruis (applaus)